Natuurbescherming lijkt iets waar je alleen maar achter kan staan. Want het is belangrijk om de natuur te beschermen, toch? En we moeten toch de olifanten van extinctie behoeden? Toch is de realiteit complexer. Natuurbehoud in het globale zuiden wordt vaak gedreven door de belangen van westerse toeristen en de (winst)belangen van bedrijven, NGO’s en politieke elites, terwijl lokale bevolkingen de lasten dragen. Dit leidt niet alleen tot negatieve sociale en economische gevolgen voor hele bevolkingsgroepen, maar zit ironisch genoeg vaak ook het schijnbare doel – natuurbescherming – in de weg.

Natuurbescherming wordt vaak geprofileerd als iets wat goed samen kan gaan met economische belangen. Het daaruit voorkomende model van “neoliberaal natuurbehoud” – uitgevoerd door NGO’s en bedrijven in plaats van overheden – wordt almaar populairder. Het huwelijk tussen neoliberalisme en natuurbehoud wordt vaak gezien als een win-win-win-win-win-win-win (of win7) situatie, waarbij alle partijen (investeerders, nationale economieën, biodiversiteit, lokale bevolkingen, westerse consumenten, ontwikkelingsorganisaties en natuurbehoudorganisaties) baat hebben. Als voorstander van de bescherming van het milieu en de natuur lijkt het hierdoor bijna onmogelijk om het oprichten van natuurparken en andere activiteiten van NGO’s en bedrijven gericht op natuurbehoud in twijfel te trekken.

Er bestaat niet zoiets als wilde natuur

Hierbij wordt over het hoofd gezien dat natuurbeleid – en dan heb ik het vooral over de bescherming van natuur en diersoorten buiten het “westen” – binnen deze logica vaak wordt gedreven door de winstbelangen van NGO’s en bedrijven. Daarbij is het primaire doel van natuurparken in bijvoorbeeld Oost-Afrika vaak niet bescherming van de biodiversiteit, maar zowel het faciliteren van toerisme als het economisch profiteren hiervan. Natuurparken hebben vaak hun origine in een westers idee van “wilde natuur” – een beeld dat compleet gefingeerd is. Er bestaat niet zoiets als “wilde natuur”; de natuur, overal, is over vele eeuwen gevormd door menselijke invloeden.

Een voorbeeld hiervan zijn de beroemde Ngorongoro- en Serengeti-parken in Tanzania. Onder Duits en Brits koloniaal gezag werden lokale bevolkingen uit de parken verbannen onder het mom van het beschermen van een wilde natuur in de “originele” staat. En het uitsluiten van lokale bevolkingen is niet alleen iets van het begin van de twintigste eeuw: nog altijd worden mensen in alle hoeken van de wereld verdrongen in naam van natuurbescherming. Dit is vaak onder het voorwendsel dat ze een bedreiging zouden vormen voor het natuurbehoud.

Amboselische olifanten in een Keniaans voorbeeld van natuurbehoud

Het Nationaal park Amboseli in Kenia dat bekend staat om zijn olifanten. Foto’s door Anouk de Vries.

De hypocrisie van dit idee wordt duidelijk wanneer men bedenkt dat toerisme vaak veel tegenstrijdiger is met het doel van natuurbescherming dan de levensvormen van lokale bevolkingen, die al eeuwen in harmonie samenleven met hun omgeving. De werkelijke reden is enigszins duisterder: in het geval van Oost-Afrika worden lokale nomaden en hun kuddes geweerd omdat dit de economische waarde (lees: toerisme) van het natuurgebied drukt. Toeristen zien hen nu eenmaal liever niet tussen de olifanten, omdat dit tegenstrijdig is met hun idee van pure, onaangetaste natuur.

De uitsluiting en verdringing van lokale bevolkingen gebeurt met immense gevolgen. Niet alleen verliezen de inwoners hun woonplaatsen, ook hebben ze niet langer toegang tot essentiële natuurlijke rijkdommen, zoals gras en water voor hun vee, en brandhout. Hierdoor worden hele manieren van leven vernietigd en gecriminaliseerd (het is niet ongewoon dat lokale bewoners worden bestraft of gevangen gezet omdat ze tóch natuurgebieden in gaan om hun vee te laten grazen), en bevolkingsgroepen in de armoede gestort. Ook zorgt het voor een toename in conflicten tussen mensen en wilde dieren, wat vaak vernietiging van gewassen en zelfs dodelijke incidenten tot gevolg heeft. Daarbij zijn het vooral politieke elites, bedrijven en multinationals die profiteren van toerisme, en gaat de winst bijna compleet voorbij aan de lokale bevolkingen. Hierdoor worden lokale initiatieven voor natuurbehoud en toerisme vaak in de kiem gesmoord.

De winst van natuurbehoud gaat geheel voorbij aan de lokale bevolking

Is het dan onmogelijk om de natuur te beschermen én de positie van lokale bevolkingsgroepen te verbeteren – of in ieder geval niet te schaden? Hoewel de realiteit duidelijk ingewikkelder is dan vaak wordt voorgedaan, is er licht aan het einde van de tunnel. Het besef dat negatieve sociale gevolgen ook de biodiversiteit niet ten goede komen – zoals bijvoorbeeld in Amboseli in Kenia – leidt langzaamaan tot een heroriëntatie op inclusievere natuurbescherming. Zo herrijzen er over de hele wereld natuurbehoudinitiatieven met de ondersteuning van de gemeenschap (community-based conservation), gericht op het verstrekken van voordelen aan lokale bevolkingen.

Amboselische buffels in een Keniaans voorbeeld van natuurbehoud

Conflicten met de lokale Masai dwingt de parkautoriteiten geleidelijk aan om het grazen van vee door de vingers te zien. Toeristen zijn hier echter niet altijd blij mee. Foto’s door Anouk de Vries.

Desondanks zijn er tot nog toe maar een paar geïsoleerde succesverhalen. Uiteindelijk vereist de waarborging van zowel de belangen van de natuur als lokale bevolkingen dat natuurbehoud zich distantieert van de focus op winst en de belangen van westerse toeristen. Alleen dan kunnen lokale bevolkingen weer over hun territoria beschikken en kan het tij zich keren. Zolang we natuurbescherming begrijpen binnen de logica van het neoliberalisme zal dit echter problematisch blijven.