Hoe kan het dat sommige landen in de wereld zich moeizaam lijken te ontwikkelen, met serieuze sociale problemen ten gevolge? En waar moeten we naar kijken voor oplossingen? In eerdere artikelen hebben we als Commissie Economie van DWARS een aantal problemen besproken waar ontwikkelende economieën mee te maken krijgen. Deze problemen zijn soms direct, soms indirect verbonden aan het buitenlandbeleid en handelsbeleid van Nederland en andere westerse landen. Na het te hebben gehad over debt trap diplomacy, kapitaalvlucht en de resource curse willen we de reeks hoopvol afsluiten. Hoe kunnen we ontwikkelende economieën op een duurzame en rechtvaardige manier vooruit helpen?

Eerlijke en duurzame principes

Allereerst willen we nadruk leggen op het volgende: als we het hebben over economische groei, dan moet die groei volgens ons altijd in dienst staan van de welvaart van burgers. Daarnaast mag de groei niet ten koste gaan van het klimaat of de lokale omgeving. Vanuit deze principes zoeken we naar de beste mogelijkheden om groei te bevorderen. Als we deze principes willen nastreven, moet een land zelfstandig zijn in economische zin. Overheden moeten vrij zijn om economisch beleid uit te voeren waar hun eigen burgers van profiteren. Eerlijke en duurzame economische groei is in theorie ook mogelijk wanneer ontwikkelingslanden (nog) niet geheel zelfstandig zijn. Toch zien wij op dit moment vooral dat internationale invloeden in de weg staan van het soort ontwikkeling dat wij graag zien: beleid waarvan ontwikkelingslanden en haar burgers echt zelf van profiteren op een eerlijke en duurzame manier.

De invloed van internationale banden

Een voorbeeld van internationale invloeden die eerder in de weg staan van duurzame en eerlijke economische ontwikkeling dan dat zij hieraan bijdragen, is beleid van het IMF. Zo heeft het IMF heel lang voor bezuinigingen en deregulering van de kapitaalmarkten gepleit. Daar is steeds meer kritiek op gekomen, ook vanuit hun eigen onderzoeksinstituut Finance and Development (Bronnen: IMF en Volkskrant). Op deze en verschillende andere manieren zien we dat de verhouding tussen ontwikkelingslanden en de internationale gemeenschap significant zijn voor ontwikkeling. Grote internationals kunnen investeren in de economie van een land, maar zullen altijd geneigd zijn alleen de oogst of ontginning in het land te laten plaatsvinden om daarna de verdere verwerking te laten doen waar dat makkelijker en goedkoper is. De burgers en overheid houden dus zelf weinig over. Deze multinationals kunnen daarnaast makkelijk de lokale bedrijven uit de markt concurreren. Dit staat de ontwikkeling naar een sterke, stabiele economie in de weg. Een deel van de bovengenoemde problemen bespraken we al eerder in ons artikel over debt trap diplomacy.

Multinationals zijn ook expert in het gebruik en misbruik maken van handelsverdragen om zo weinig mogelijk belasting te betalen. (Bilaterale) handelsverdragen worden gesloten tussen landen met het doel om handel tussen de landen aan te wakkeren. Dat zou dan voor beide landen goed zijn doordat bedrijven uit beide landen toegang krijgen tot nieuwe markten. Deze handelsverdragen werden ook heel lang gezien als een puur positieve indicator van ontwikkeling, waardoor de druk om deze te accepteren erg groot is. Volgens de World Bank en het IMF hoorde het openstellen van de markten bij economische ontwikkeling. De World Bank is een belangrijke geldschieter voor ontwikkelingslanden, en het IMF beoordeelt onder andere wisselkoersen. Tegen hen in gaan zou dus grote gevolgen hebben.

Tegenwoordig is de kritiek op handelsverdragen veel meer geaccepteerd. NGO’s proberen al langer duidelijk te maken dat belasting heffen op de winst van multinationals vaak moeilijker wordt door handelsverdragen. Om nog maar te zwijgen van investeerders-beschermingsclausules (ISDS), welke investeerders ‘beschermen’ van overheidsbesluiten. Ook als ze goed bedoeld zijn en juist de lokale bedrijvigheid of natuur een kans geven om te groeien.

Om Mozambique als voorbeeld te nemen: dit land leek vanaf de wederopbouw in 1992 een mooie toekomst tegemoet te gaan dankzij steun van NGO’s. Toch leeft 62% van de bevolking nog in armoede (in 2019, World Bank), ondanks de economische groei sindsdien. Het land exporteert veel kolen en aluminium, en daarnaast nog edelstenen en gas. Mozambique heeft zich relatief snel ontwikkeld van exporteur van landbouwproducten naar exporteur van grondstoffen, mede dankzij het invoeren van gunstige voorwaarden voor internationale bedrijven. Toch heeft dit dus niet de werkgelegenheid en welvaart opgeleverd waar men op hoopte. De geëxporteerde grondstoffen worden namelijk niet in het land zelf verwerkt en dus is er geen prikkel om de eigen industrie verder te ontwikkelen. In ons artikel over de resource curse spraken we al over de moeilijkheden die een focus op export van grondstoffen met zich meebrengt.

De situatie lijkt door deze internationale structuren hopeloos, maar waar zouden we wél naar kunnen kijken voor duurzame en eerlijke economische groei? Een land dat meer productiestappen op eigen bodem uitvoert kan veel meer waarde exporteren zonder toename van volume. Bedrijven die klein beginnen willen uiteindelijk investeren in de rest van de productieketen om meer waardevolle producten te leveren aan de markt. In de volgende sectie zullen we daarom verschillende sectoren onder de loep nemen en bespreken welke investeringsstrategie verstandig kan zijn.

Investeer in landbouw en de bevolking

Wij denken dat landbouw een cruciale rol speelt voor ontwikkelingslanden. Een relatief groot deel van de bevolking is immers vaak werkzaam in de landbouw. Door eerst te investeren in deze sector, wordt de productiviteit hoger en wordt er gewerkt richting een voedseloverschot. Voedsel wordt dan goedkoper, én het land kan meer gaan exporteren. Investeringen in boeren, en met name hun opleiding, is dus een uitstekend plan. Hen helpen met het verbouwen van nieuwe gewassen en de omgang van risico’s die nieuwe werkwijzen met zich meebrengen zal nodig zijn voor de verhoging van productiviteit. Een hogere productiviteit zal uiteindelijk leiden tot een overschot, wat dan geëxporteerd kan worden. Daarbij is het belangrijk dat er meer productiestappen op eigen bodem uitgevoerd worden, zodat de waarde van exportproducten omhoog gaat. Dit staat in contrast met de export van ruwe grondstoffen, want daar profiteren landen zoals Mozambique uiteindelijk niet veel van – het zijn de multinationals die profiteren. Het is dus van belang dat lokale bedrijvigheid haar productieketen zelf kan opschalen, bijvoorbeeld aan de hand van investeringen.

Om die lokale bedrijvigheid te ondersteunen is het belangrijk dat de bevolking wel het geld heeft om de producten ook zelf te kopen. Op die manier zijn bedrijven niet enkel afhankelijk van de vraag uit het buitenland en kunnen consumenten uit eigen land ook profiteren van meer eindproducten. Armoede moet daarom van onderop aangepakt worden. Brede welvaart betekent dat iedereen geld verdient en het ook weer uit kan geven. Daarom zijn directe maatregelen die helpen armoede te bestrijden zeer effectief, naast het feit dat armoedebestrijding op zichzelf al van grote ethische waarde is.

Voor goede voorbeelden van duurzame, eerlijke economische groei kunnen we kijken naar Ethiopië en Rwanda. Daar zien we een stapsgewijze ontwikkeling van de landbouw en maakindustrie. In Ethiopië is er voornamelijk industriële groei geweest, mede door veel publieke investeringen. Natuurlijk is economische groei op zichzelf geen doel, maar we zien ook dat dit in Ethiopië gezorgd heeft voor een significante afname van armoede over het afgelopen decennium. In Rwanda is de economie ook flink gegroeid, ondanks de relatief recente burgeroorlog die daar heeft plaatsgevonden. Sindsdien gaan veel meer kinderen nu naar de lagere school. Wij denken dat deze landen laten zien dat er belang is bij een publiek investeringsplan dat de burgers van het land dient, in plaats van private investeringen van buitenaf.

Risico’s: afhankelijkheid en schuldenlast

Investeringen zijn dus belangrijk, al helemaal in bepaalde sectoren, maar er liggen ook risico’s op de loer. Mozambikaanse boeren kregen tijdens de wederopbouw na 1992 het advies en investeringen om massaal pigeon peas (duivenerwten) te gaan verbouwen. Het gewas zelf was een goede keuze maar rond 2016 ontstonden er spanningen tussen Mozambique en India, de grote afzetmarkt voor pigeon peas. De concurrentie tussen boeren uit de twee landen nam flink toe, de vraag naar import daalde enorm en India overwoog zelfs protectionistische maatregelen te nemen. Het was een flinke klap voor de boeren uit Mozambique. Afhankelijkheid van toerisme kan ook uitdraaien op problemen. Deze sector is een voorbeeld van een industrie die wel geld kan opleveren, maar ook snel in elkaar kan zakken.

Kaapverdië, een republiek van eilanden ten westen van het Afrikaanse continent, heeft haar hoop op toerisme gevestigd. Echter hebben de kredietcrisis uit 2008 en nu de COVID-crisis enorme gaten geslagen in hun plannen. Het is dus een risico om afhankelijk te zijn van één sector, en bij het doen van nieuwe investeringen moet daar rekening mee worden gehouden. Als meerdere sectoren geld in het laatje brengen, is het risico kleiner dat gebeurtenissen buiten de grenzen de economie aan het wankelen brengen. Een diverse economie verkleind ook de kans op machtsconcentratie binnen een specifieke sector. Teveel economische macht in de handen van weinigen maakt een land kwetsbaar voor ontwrichting door corruptie.

Bij het doen van nieuwe investeringen moet er ook rekening gehouden worden met de schuldenlast die ontstaat. Ook dit kan zorgen voor een bepaald soort afhankelijkheid. Bij een te grote schuldenlast verkrijgen buitenlandse instituties, zoals de Wereldbank, politieke invloed. Deze invloed kan er weer voor zorgen dat er geen investeringen worden gedaan die in dienst staan van de lokale bevolking. Zo leende Mozambique 750 miljoen van China voor een brug over een baai, waarvan de bouw begon in 2014. Maar in 2017, was de schuld aan onder andere China flink opgelopen voor de financiering van de brug en meer: wegen, een stadium, een vliegveld en een presidentiële residentie (Bronnen: South African People, Club of Mozambique, Reuters). Idealiter zou de lokale overheid dus via belastingen moeten zorgen dat geld uit de ene sector kan worden geïnvesteerd in andere sectoren. En de geldstroom mag niet te kwetsbaar zijn voor gebeurtenissen in de rest van de wereld.

Conclusie

In dit artikel en de andere artikelen van onze reeks over ontwikkelende economieën hebben we veel gesproken over economische groei en verschillende keuzes die daarbij gemaakt kunnen worden. Als duurzame, eerlijke economische groei op de lange termijn het doel is – en daar pleiten wij voor – kan daar een verstandig investeringsplan voor worden ontwikkeld. Zo stellen wij dat landbouw een belangrijke sector is om in te investeren, en dat een land niet te afhankelijk mag worden van één sector. Bovendien is het cruciaal om te investeren in de bevolking, bijvoorbeeld door sociale programma’s te ontwikkelen die armoede bestrijden.

Wij zien echter dat internationale structuren ervoor zorgen dat ontwikkelingslanden weinig autonomie hebben. Buitenlandse instanties en grote multinationals voorkomen dat er sociaal beleid gemaakt kan worden dat in dienst staat van de bevolking. Internationale geldschieters kunnen op deze manier immers geen snelle, grote winsten maken. Meer protectionistisch beleid om lokale sectoren verder te kunnen ontwikkelen wordt ook niet toegestaan. Kortom: we kunnen veel nadenken over hoe een land zich het beste kan ontwikkelen en met welke risico’s rekening moet worden gehouden, maar voor échte verandering moet gekeken worden naar de dominante internationale politiek-economische structuur en cultuur die veel positieve ontwikkeling in de weg staat.

Dit artikel is de laatste van onze reeks over ontwikkelende economieën. Naar aanleiding van deze reeks hebben we ook een podcast opgenomen met een paar mensen van onze commissie. Beluister de podcast hier!