Het vreemdelingenbeleid van de natuur: welkome gasten of minder, minder, minder exoten?

Als kind kwam ik alleen soms in Amsterdam om oma te bezoeken. Vanaf het balkon op de derde verdieping in Slotermeer keek ik dan door de spijlen – ze woont er nog steeds, inmiddels komt het hekwerk nog maar tot borsthoogte. In het parkje onderaan haar flat zaten wat mussen en merels, en een Vlaamse gaai. Die kende ik ook allemaal wel van thuis. Maar toen m’n oog viel op een grote groene parkiet, wist ik niet wat ik zag. Zo’n exotische vogel, gewoon in Nederland? Het fascineerde me en ik wees m’n vader er dan ook opgewonden op. Wat deed zo’n vogel hier nou weer? 

Van het ene op het andere moment veranderde mijn beeld van Amsterdam als een verzameling betonnen flats in een tropisch oerwoud, zoals ik het allemaal maar van de televisie kende. Maar wat me nog het allermeest verbaasde, was dat toen oma mijn fascinatie voor de grote vogels bemerkte, ze me aankeek, en uitriep: “Die rotbeesten? Die horen hier helemaal niet! Ik zie ze liever gaan dan komen!”. Ik snapte er niks van, hoe kon ze nou niet blij zijn met papegaaien in haar achtertuin? Ik kon me niks voorstellen dat romantischer en avontuurlijker was…

Inmiddels weet ik natuurlijk beter. Mijn fascinatie voor de vogels is er echter niet veel minder op geworden. Ik spring weliswaar niet meer uit mijn stoel als ik ze in mijn eigen Amsterdamse achtertuin zie rondfladderen, maar het blijft een misplaatst gevoel in me oproepen als ik de gifgroene vogels zie. De traditionele Nederlandse vogels zijn tenslotte allemaal grauwe, grijze, bruine of zwarte exemplaren, de blauwe kuif van de pimpelmees daargelaten. En de ontstaansgeschiedenis van de populatie halsbandparkieten is al net zo kleurrijk als hun verendek. Ik weet niet of het waar is, maar het verhaal dat rondzingt, is dat er ooit één enkel paartje in het Vondelpark is losgelaten.

Een vrouw was niet meer in staat voor het tweetal te zorgen, en heeft ze toen de vrijheid geschonken. Echter, toen deze daad een schuldgevoel in haar opwekte, besloot ze elke dag naar het park te gaan en de beesten met wat zaadjes bij te voeren. Het zouden nou net die toegestopte lekkernijen zijn waar de beesten hun succes aan te danken hebben. Want met z’n tweetjes hadden ze het anders waarschijnlijk niet lang gered in het barre Nederlandse klimaat. Langzamerhand breidde de familie zich uit en inmiddels kent Nederland een populatie van naar schatting ongeveer 10.000 individuen. Deze nestelen vooral aan de westkant van het land, want het minieme verschil in klimaat tussen de inlandse en kustgebieden in Nederland, maken dat ze in het westen net kunnen gedijen, terwijl het ze in het oosten toch echt te koud wordt.

Veelal worden de vogels niet erg welkom ontvangen, vooral omdat de beesten ontzettend luid kunnen krijsen. Maar of je nu onderdeel uitmaakt van het front dat onder de indruk is van de exotische vliegers, of juist een hekel hebt aan de schreeuwlelijken, is de vraag die we onszelf moeten stellen een fundamentele: wat vinden we van de introductie van een nieuwe soort in de Nederlandse flora en fauna? Welk effect heeft het op de andere diersoorten? Welk effect heeft het op de natuur? Zo ken je misschien wel het voorbeeld van de introductie van konijnen in Australië. Zonder natuurlijke vijanden konden ze zich ongeremd voortplanten en domineerden de indringers al snel het landschap. Andere diersoorten werden door deze nieuwe concurrent bedreigd en grasvlakten werden volledig leeggeplukt. En dat zijn dan nog schattige, knuffelbare dieren. Maar wat vinden we van de introductie van muskusratten die onze dijken vernielen?

Naast de halsbandparkiet heeft de Nederlandse Werkgroep Exoten nog ongeveer 1200 andere dierlijke immigranten gedefinieerd. Met deze ruim 30 pagina’s tellende lijst heb ik me een middagje vermaakt. Je komt namelijk de gekste namen tegen. Heb jij bijvoorbeeld wel eens gehoord van de neusoproller? Dit blijkt gewoon een pissebeddensoort te zijn. Nou, ik weet wel waar ik m’n broertje voor uitscheld de volgende keer dat we ruzie hebben. Een naam die me ook wel beviel, was de smurfslak, hoewel z’n onopvallende grijze kleur me vies tegenviel. En nu het dilemma wat er eerst was: de smurf of de smurfslak?

Maar naast de wonderlijkste wezens met de creatiefste namen, vind je op de lijst ook een aantal soorten die we – tot ons geluk of onze spijt – de gewoonste zaak van de wereld zijn gaan vinden. Zo zijn de vlinderstruik, het papiervisje, de karper, het sneeuwklokje en het damhert zonder enige twijfel geslaagd voor hun inburgeringsexamen. En hoewel ook ik niet dol ben op de papiervisjes, toont het wel aan dat niet alle exoten onherstelbare schade doen. Sterker nog, het merendeel doet dat niet. Toch moeten we ook niet onderschatten wat het effect kan zijn van het introduceren van een soort in een omgeving waar die niet hoort.

Zoals zo vaak, komt de wolf namelijk in schaapskleren. De meest onschuldig ogende soorten blijken de grootste boosdoeners. Hoeveel schade kan een slap takje met een paar kleine groene blaadjes nou doen? Nou, in waterschap Aa en Maas weten ze het wel. Daar alleen al kost de verwijdering van de grote waternavel meer dan €200.000 per jaar. Gewoon, dat je het even weet. Dus, de volgende keer dat je de planten uit je aquarium achteloos in de sloot wilt kieperen, denk dan even de aan de verdrongen soorten, overwoekerde vaarroutes en afgebrokkelde waterkanten. Al 90% van de planten en dieren in de Nederlandse rivier is uitheems. Dat lijkt me wel genoeg.

Foto: Arnout Vos

lees ook

LVolg ons op facebook

L