Op 16 mei 2024 presenteerde de nieuwe coalitie van PVV, VVD, NSC en BBB hun hoofdlijnenakkoord. Een visie op cultuur lijkt in het document te ontbreken. Het is in de budgettaire bijlage waar duidelijk wordt dat het nieuwe kabinet wel degelijk van plan is een nieuwe koers te varen. Voor culturele goederen, zoals theaters, musea, boeken en kranten, geldt nu een verlaagd btw-tarief van 9%. Het nieuwe kabinet wil dit verlaagde tarief afschaffen. Deze maatregel heeft ingrijpende gevolgen voor de cultuursector. Kleine en lokale initiatieven met weinig geld zullen verdwijnen. Maar ook grotere organisaties zullen moeite moeten doen publiek te blijven trekken met fors gestegen ticketprijzen.

Dit artikel in 1 minuut

  • Afschaffing van verlaagd btw-tarief op cultuur: Het nieuwe kabinet wil het verlaagde btw-tarief voor cultuur (zoals theaters, musea, boeken) verhogen naar 21%, wat een zware financiële impact zal hebben op de cultuursector, vooral op kleinere initiatieven.
  • Historische invloed van nazi-bezetting op Nederlands cultuurbeleid: De basis van het huidige cultuurbeleid ligt in de centrale structuur die tijdens de Duitse bezetting werd ingevoerd, waarbij kunstenaars onder strikte controle vielen, en dit beleid werd na de oorlog deels voortgezet.
  • Kapitalistische cultuurvisie: Het nieuwe beleid volgt dezelfde kapitalistische logica van de afgelopen decennia waarin cultuur beoordeeld wordt op bezoekersaantallen en economische waarde, wat leidt tot een focus op commerciële cultuur (bioscopen, recreatie) en minder steun voor kleinere, kritische kunstvormen.
  • Beperking van diversiteit en vrijheid in de kunst: De btw-verhoging zal vooral kleinere, linkse en alternatieve culturele initiatieven onder druk zetten, terwijl grotere en commercieel succesvolle organisaties minder last zullen hebben van de maatregel.

Deze keuze kan ons veel vertellen over hoe de nieuwe coalitie naar cultuur kijkt. Met 21% zou Nederland één van de hoogste btw-tarievenEen belasting die je moet betalen op producten en diensten, deze prijs komt dus bovenop de product/dienstkosten. op cultuur in Europa hebben. Frankrijk rekent bijvoorbeeld 5,5%, Duitsland 7% en in het Verenigd Koninkrijk is cultuur zelfs vrijgesteld van btw. Deze percentages zijn meer dan alleen cijfers. Ze weerspiegelen de waarde die samenlevingen aan cultuur hechten.

De nationale geschiedenis en de grootste politieke stromingen binnen een land zijn van grote invloed op de belangrijkste opvattingen over cultuur en het beleid dat hieruit voortkomt. Om te verklaren hoe we in Nederland bij 21% btw terecht zijn gekomen, moeten we een blik op de geschiedenis werpen.

Het nazi-regime: de blauwdruk voor het Nederlands cultuurbeleid

Het hedendaagse Nederlands cultuurbeleid vindt zijn basis in de Tweede Wereldoorlog. Door het ontstaan van Nederland als een verenigde republiek waren kunst en cultuur lang decentraal georganiseerd: provincies en steden hadden veel vrijheid om hun eigen cultuurbeleid te bepalen, en er was nauwelijks sprake van staatssteun voor culturele organisaties.

Onder de Duitse bezetting werd voor het eerst een centrale structuur voor cultuursubsidies ingevoerd. Kunst vormde een belangrijk onderdeel van de propagandastrategie*Propaganda is reclame die als doel heeft politieke ideeën te verspreiden en de publieke opinie te beïnvloeden. van de nazi’s. Dit resulteerde in een zeer streng cultuurbeleid. Kunstenaars, schrijvers en journalisten waren verplicht zich aan te melden bij de ‘Kultuurkamer’. Wie zich inschreef, kwam in aanmerking voor subsidieGeld wat door de overheid wordt uitgegeven aan projecten.. Wie dit niet deed, was verboden cultuur uit te oefenen.

De Kultuurkamer had als doel om kunstenaars te controleren evenals die kunst te stimuleren die de nazi-ideologie verder kon verspreiden. Speciale commissies moesten ervoor zorgen dat er geen kunstuitingen geproduceerd werden die niet in lijn waren met nazistisch gedachtegoed. Zo was het bijvoorbeeld verboden om voor communisme te pleiten of om op enige wijze positief over de Joodse gemeenschap te spreken.

Toen de oorlog in Nederland tot een einde kwam, moest het cultuurbeleid worden herzien. Een ‘culturele wederopbouw’ was nodig. Toch werd de centrale structuur van het nazi-beleid voor een groot deel overgenomen. Dit kwam aan de ene kant voort uit de wensen van de culturele sector, waaronder ook kunstenaars die de Kultuurkamer geweigerd hadden. Culturele organisaties vreesden voor hun voortbestaan, mochten de subsidies verdwijnen. Aan de andere kant was de naoorlogse overheid van mening dat kunst toegankelijker moest worden voor alle lagen van de samenleving. Daarnaast moest kunst bijdragen aan de ‘verheffing’* van het volk.

Culturele schijndemocratie

In de jaren na de oorlog kon de Nederlandse cultuursector zich professioneler organiseren. Kunstenaars hadden een grotere mate van vrijheid omdat ze niet langer de nazi-ideologie moesten volgen om financiële steun te ontvangen. Ook was het nieuwe systeem een grote verbetering ten opzichte van de vooroorlogse terughoudendheid van de landelijke overheid. Dankzij subsidies waren kunstenaars niet meer afhankelijk van publieksinkomsten. Ze konden daardoor artistieke keuzes maken zonder zich zorgen te maken over winst.

Dit wil niet zeggen dat het nieuwe kunstbeleid volledig vrij was van politieke of commerciële invloeden. Het naoorlogse beleid was gebaseerd op de opvatting dat alle lagen van de samenleving toegang moesten krijgen tot kunst. Onder kunst werd dan vooral die kunst verstaan, die door de overheid als het meest waardevol werd gezien. Cultuurbeleid was hiermee in de kern elitair: de politieke elite had de macht uitspraken te doen over welke vormen van cultuur van waarde zijn. Ook het vertrekpunt van ‘volksverheffingHet idee dat kunst en onderwijs de bevolking kunnen leren beter na te denken. Wat ‘beter’ is, wordt bepaald door wie er aan de macht is.’ vormt een probleem. Subsidies werden gegeven aan die vormen van cultuur die in de ogen van de overheid geschikt waren om het volk – en dan vooral mensen uit lagere sociaaleconomische klasse – ‘op te voeden’.

Gedurende de jaren ’60 ontstond er steeds meer onvrede over het gebrek aan diversiteit in de gesubsidieerde cultuursector, en ook de afwezigheid van kritische betrokkenheid bij politieke thema’s. In 1969 kwamen de frustraties tot een kookpunt. Dit leidde onder andere tot de bezetting van de Nachtwachtzaal in het Rijksmuseum en het gooien van tomaten naar acteurs van theatergezelschap de Nederlandse Comedie.

De acties en de vele gesprekken die voorafgaand en na afloop plaatsvonden, waren succesvol. Steeds meer kleine organisaties en individuele kunstenaars konden aanspraak maken op subsidie en er ontstond meer ruimte voor diversere en vernieuwende kunstvormen. Toch werd cultuurbeleid niet wettelijk vastgelegd. Het gebrek aan officiële procedures liet dan ook ruimte voor de overheid om subsidie stop te zetten wanneer ze het niet eens waren met de uitingen van een kunstenaar. Van een echt vrije kunst, als belangrijk onderdeel van de democratie, was dus nog geen sprake.

Cultuur als verdienmodel

In de jaren ’80 veranderde de houding van de overheid ten opzichte van cultuur. De waarde van cultuur werd in toenemende mate uitgedrukt in bezoekersaantallen of de winst die gemaakt werd. Cultuursubsidies werden gezien als een transactie. Geld was er enkel onder de voorwaarde dat de cultuursector economische groei bevorderde of bijdroeg aan het internationaal aanzien van Nederland.

Deze ontwikkelingen waren in lijn met de opkomst van neoliberale politiek: een stroming die pleit voor het beperken van overheidsuitgaven en stimuleren van marktwerking. De kunsten moesten meer gaan inspelen op de vraag van het publiek. Wat als ‘goede’ kunst werd gezien, was hiermee minder een elitezaak geworden, maar werd bepaald door de hoeveelheid publiek die men wist te trekken of het geld dat verdiend werd.

Het is in deze periode geweest dat er werd toegewerkt naar een wettelijke basis voor cultuurbeleid. De overheid beschouwde cultuur steeds minder als middel tot zogenaamde ‘volksverheffing’ en pleitte voor een terugtrekkende overheid. Hoewel de cultuursector hierdoor minder werd beïnvloed door een politieke elite, dwong het nieuwe beleid de gesubsidieerde kunsten om te gaan spelen volgens de regels van de markt. Ook dit kan het bestaan van politiek kritische kunst in de weg zitten: dit is nu eenmaal niet de kunst die over het algemeen het beste verkoopt.

Inperking van politieke macht

In 1993 werden de verhoudingen tussen cultuur en politiek officieel in de wet vastgelegd. Met ingang van de nieuwe wet werd een Raad voor Cultuur aangesteld. De Raad, bestaande uit professionals uit het culturele veld, beoordeelt de aanvragen voor cultuursubsidies. Met het oprichten van de Raad voor Cultuur is de invloed van politici op de verdeling van geld ingeperkt. De minister of staatssecretaris voor cultuur kan algemene criteria vaststellen, zoals eerlijke spreiding over het land, vernieuwing of maatschappelijke waarde. Deze criteria zijn vaak algemeen, waardoor de Raad veel ruimte heeft om deze vrij te interpreteren bij de verdeling van subsidies.

Politieke sturing van cultuur is sinds 1993 een stuk moeilijker geworden. De overheid kan enkel algemene voorwaarden voor subsidie stellen, het is aan de Raad voor Cultuur hoe ze deze voorwaarden precies gebruiken in de uiteindelijke beoordeling. Daarnaast hoeven kunstenaars en culturele organisaties niet langer te vrezen dat hun subsidie wordt stopgezet mochten zij kritisch op de overheid zijn.

Dit wil niet zeggen dat het kabinet geen enkele macht heeft over de cultuursector. Het belangrijkste middel waarmee ze invloed kunnen uitoefenen is geld. Over de verdeling van subsidies hebben bewindspersonen niets te zeggen, over het totale budget wél. Beleidsmakers kunnen elke vier jaar wijzigingen aanbrengen in de cultuurbegroting, een wettelijk minimum bestaat niet.

Een linkse hobby

Deze geschiedenis brengt ons bij Geert Wilders, die cultuur omschrijft als ‘linkse hobby’. De belastingbetaler zou vooral veel geld kwijt zijn aan cultuur, maar krijgt hier niets voor terug. Veel culturele organisaties zijn afhankelijk van subsidie voor hun voortbestaan. Ondanks de eerdere poging van het jaren ’80 beleid om in te zetten op de economische waarde van cultuur, is het nog altijd niet gelukt om definitief aan te tonen dat cultuur Nederland ook geld kan opleveren.

Als we de waarde van cultuur uitdrukken in de bijdrage die het levert aan economische groei, heeft Geert Wilders gelijk: cultuur kost vooral geld en levert – voor zover we dit kunnen meten – nauwelijks iets op. De verhoging van het btw-tarief naar 21% is een middel om dit recht te trekken. Hierdoor gaat de bezoeker van cultuur voor hun ‘hobby’ meer betalen, waardoor ze minder kunnen meeliften op het geld van de ‘gewone’ belastingbetaler.

Uit de budgettaire bijlage van het hoofdlijnenakkoord blijkt dat sommige cultuur wordt uitgezonderd van de btw-verhoging: bioscopen en dagrecreatie. Deze vormen van cultuur worden door de coalitiepartijen genoeg van waarde geacht dat zij financieel toegankelijk moeten blijven. Deze keuze valt te verklaren vanuit de neoliberale geschiedenis van het Nederlandse cultuurbeleid. Met name blockbuster-films en grote recreatieparken trekken veel publiek. Volgens de neoliberale logica hebben deze vormen van cultuur dan ook een hogere waarde: omdat ze meer mensen trekken zullen waarschijnlijk ook meer geld opleveren.

Vrijheid van de kunst onder druk

Naast de term ‘hobby’, stelt Wilders ook dat cultuur vooral links is. Cultuursubsidies worden aan een zeer breed aantal vormen van cultuur verdeeld: om te zeggen dat al deze kunst links is, doet geen recht aan de diversiteit van cultuur in Nederland. De kunstenaars die in de jaren ’60 en ’70 in actie kwamen voor een vernieuwd kunstlandschap, pleitten wel veelal voor een kunstpraktijk die vertrok vanuit communistische idealen. Toch zijn deze stromingen binnen de kunst altijd relatief klein gebleven. Het grootste deel van de kunstwereld spreekt zich niet actief uit voor linkse idealen.

Waar de overheid in de jaren ’70 de macht behield om subsidie stop te zetten wanneer kunstenaars tè kritisch werden, kan dit nu niet meer. Met een btw-verhoging slaagt het nieuwe kabinet erin een zekere mate van controle over de cultuursector terug te nemen. Uiteindelijk zullen met name de kleinere organisaties, die toch al weinig geld hadden aan deze financiële klap onderdoor gaan. Door stijgende ticketprijzen zal een deel van het cultuurpubliek afhaken. Het zijn met name de grote organisaties met veel geld en de instellingen die een veelal rijk publiek trekken, die het minst te lijden hebben onder de maatregel.

Met de btw-verhoging zal het kabinet er waarschijnlijk in slagen de meer alternatieve en linkse makers de mond te snoeren. Tegelijkertijd vertrekt deze coalitie vanuit een zeer beperkte opvatting van cultuur. De overheid subsidieert een divers aanbod aan kunstvormen. Van lokale culturele initiatieven tot grote festivals. Al deze vormen van cultuur spreken verschillende publieken aan. Cultuur is er niet alleen voor de linkse hobbyist, maar voor iedereen. Dit brede belang van cultuur wordt door het nieuwe kabinet over het hoofd gezien door de waarde van cultuur enkel te zien in termen van geld en politieke controle. Het nieuwe kabinet creëert zo een cultuurlandschap waarin vooral nog de Nationale Opera en Ballet, de blockbuster en de Efteling het goed zullen doen.

Bronnen:

https://www.kabinetsformatie2023.nl/documenten/publicaties/2024/05/16/budgettaire-bijlage-hoofdlijnenakkoord

https://www.kunsten92.nl/eerste-reactie-op-hoofdlijnenakkoord/

https://www.rtl.nl/nieuws/artikel/5451534/btw-op-cultuur-naar-top-van-europa-dit-gaat-pijn-doen

https://historiek.net/kultuurkamer-kunst-tweede-wereldoorlog/104101/

https://www.pvv.nl/nieuws/geert-wilders/3413-geert-wilders-kabinet-stop-met-al-die-linkse-hobbys.html

https://www.pvv.nl/nieuws/geert-wilders/3413-geert-wilders-kabinet-stop-met-al-die-linkse-hobbys.html

Cultural policy in the polder: 25 years of the Dutch Cultural Policy Act door Edwin van Meerkerk en Quirijn Lennert van den Hoogen

Cultuur, koningen en democraten: overheid & cultuur in Nederland door Roel Pots

Woordenlijst:

Btw-tarieven: Een belasting die je moet betalen op producten en diensten, deze prijs komt dus bovenop de product/dienstkosten.

Propaganda: Reclame die als doel heeft politieke ideeën te verspreiden en de publieke opinie te beïnvloeden.

Volksverheffing: Het idee dat kunst en onderwijs de bevolking kunnen leren beter na te denken. Wat ‘beter’ is, wordt bepaald door wie er aan de macht is.

Subsidies: Geld wat door de overheid wordt uitgegeven aan projecten